En ik had er zo naar uitgezien.
Dat ik mijn nieuwe trui aan mocht.
Dat had ik zo bedacht.
Dat ik ‘m dan zaterdag aan zou doen.
Dus ik vanochtend wakker geworden.
Zo blij als een kind.
Bijna een schoolreisje gevoel.
Ik ging nergens heen.
Maar toch.
Het voelde zo.
Alsof er iets stond te gebeuren.
Iets moois.
Ik miste alleen het witte brood.
De roomboter
De aardbeien met suiker.
Maar dat gevoel dus.
Na eerst gedoucht te hebben.
Stond ik voor mijn kledingkast.
En daar lag ie.
Mijn nieuwe trui.
Met het labeltje er nog aan.
Voorzichtig pakte ik de trui van de stapel.
Alsof het een museumstuk betrof.
Ik rook er zelfs even aan.
Herinneringen door mijn hoofd natuurlijk.
De Bijenkorf.
Waar we overigens nooit kwamen.
Alleen als er iemand ging trouwen.
Dan wilden we daar weleens komen.
Maar die geur.
Van het nieuwe.
Het rijke.
Het kwam allemaal voorbij vanmorgen.
Toen ik mijn trui aandeed.
Ik ging voor de spiegel staan.
Hij zat als gegoten.
Hij was voor mij gemaakt.
Ook al was het dan confectie.
Maar verrek, dat labeltje.
Het irriteerde.
Oh, nou ja.
Dat knip ik er wel even uit.
Ik had ergens nog een schaar.
Zo’n huis-tuin-en-keuken-ding.
Waar je ook heggen mee kan knippen.
Dat ging wel, dacht ik.
Het ging ook.
Het was zo gebeurd.
Alleen dat laatste stukkie nog effe.
Dat trok ik wel even los.
Nee!
Nee toch?
Ik kon wel janken.
Mijn nieuwe trui naar de verdoemenis.
Een scheur van hier tot ginter.
Zestig euro naar de knoppen.
Ik zakte door de grond.
Alsof de trouwerij niet doorging.
Het schoolreisje werd afgelast.
Het was mij niet gegund.
Geluk was voor de anderen.
En ik had er zo naar uitgezien.