Ik vraag mij af of ik in een tuin kan zitten?
Op zomaar een namiddag.
Ergens in mei of zo.
Wanneer alles bloeit.
Of zou moeten bloeien.
Vooropgesteld dat ik dan ook een tuin zou hebben natuurlijk.
Maar kan ik dat.
Dat vroeg ik mij dus af.
Heb ik daar niet te veel onrust voor.
Ik denk wel dat ik er even kan zitten.
En mij dan een soort van gelukkig zou kunnen voelen.
Ik zou de geur van het zojuist gemaaide gras opsnuiven.
Ik zou de buren rustig horen keuvelen.
Maar ik zou mij ook vervelen.
Al snel, denk ik.
Daar zit ik dan, zou ik denken.
In mijn tuin.
Heb je het naar zin schat, zou een eventuele vriendin dan vragen.
Ja hoor, zou ik dan roepen.
En er misschien wel niks van menen?
Arme ik.
En ik zag het zo mooi voor me.
Alles klopte.
De bloemetjes, en de bijtjes.
Je weet wel.
M’n zonnepanelen.
Die auto voor de deur.
Want zo zag ik het namelijk.
Het complete plaatje.
Ik moest en zou gelukkig wezen.
Maar was ik ‘t?
Ik vraag en vroeg het mij af.
Nog steeds.
Elke dag.
Een mens is nooit zonder twijfels.