Het ging erover dat het mij wel stond.
Achter een bureau zitten.
Ik heb er al eens eerder over gefantaseerd.
Ik op kantoor.
Ik heb er zelfs voor doorgeleerd.
Nou is doorgeleerd een groot woord.
Een veel te groot woord.
Ik ging naar de meao.
Iemand opperde dat.
Waarom ga je niet naar de meao?
Ik hoorde het maar half.
Wat zei je?
Ja, de meao.
Is dat niks voor jou?
Oh, is goed.
Zo moet het ongeveer gegaan zijn.
Ik kan het mij niet herinneren.
Volgens mij was het in.
Vanuit overheidswege werd dat gepromoot.
Ze hadden mensen nodig voor kantoor.
En blijkbaar heb ik toen mijn hand opgestoken.
Dat leek mij wel wat.
De meao heb ik niet afgemaakt.
Na zes weken was ik vertrokken.
Waarheen?
Nou, zeg jij het maar.
En op kantoor heb ik dus nooit gezeten.
Of je moet het over die ene keer hebben.
Geen idee hoe ik daar terecht ben gekomen.
Ik zat ergens twaalf hoog.
Ja, aan een bureau ja.
Dat weet ik nog.
Maar wat ik daar nou deed?
Waarschijnlijk zat ik er naar buiten te kijken.
Ik zag het Malieveld, het Binnenhof en de Haagse toren.
Soms heb ik nog heimwee.
Niet naar kantoor natuurlijk.
Hoewel het mij wel stond.
Ik achter een bureau.
Met een typemachine en een stempelkussen.