Bij de Belastingdienst werken aardige mensen.
Het is niet alleen maar kommer en kwel.
Ik had ze gisteren even nodig.
Een dingetje.
Dus ik bellen.
Ze belden mij terug, zeiden ze.
En dat deden ze.
Een kwartiertje later.
Een aardige dame stond mij te woord.
Althans, tegen mij was ze aardig.
Misschien was ze thuis wel niet te genieten?
En was ze blij dat ze naar kantoor kon.
Zo klonk ze namelijk.
Bijna opgelucht.
Nou moet ik zeggen.
Ik zeurde niet.
Daar had ik overigens wel alle recht toe.
Nou vinden wij dat met z’n allen tegenwoordig al gauw.
Dat we het recht hebben om te klagen.
Om voor je beurt te spreken.
Een ander in de rede te vallen.
Ik ben er ook zo een.
Als ik mijn gelijk niet krijg.
Dan heb je aan mij een kwaaie.
Maar deze keer gooide ik het over een andere boeg.
Ik nam mijn verlies.
Ik streek over mijn hart.
Ze rekende het nog eens voor mij uit.
Nee, het klopte echt.
Ze kon er niks mooiers van maken.
Het is niet anders, zei ik.
Ik maakte zelfs nog mijn excuses.
Over dat ik zo verkouden was.
Dat ik moest hoesten tussen de bedrijven door.
Dat mijn neus verstopt zat.
En dat ze mij daarom mogelijk zo slecht verstond.
Ze had er geen last van gehad, zei ze.
Echt niet, vroeg ik nog?
Gewoon om het zeker te weten.
Nee, echt niet zei ze.
Ok, zei ik, dan wens ik u nog een fijne dag.
Ja, zei ze, u ook.
En beterschap hè!
Dank je wel, zei ik bijna euforisch.
In een soort van jubelstemming.
Belasting betalen was nog nooit zo fijn geweest.
En het innen nog nooit zo makkelijk.