Er is nog steeds een hang naar.
Naar het doorzakken.
Het slap ouwehoeren.
Niet weten waar je ’s avonds slaapt.
Als je überhaupt al zou gaan slapen.
Vaak sloeg ik nachten over.
Eén, soms twee.
En dan ergens wakker worden.
Vreemde mensen aankijken.
Je excuses aanbieden.
Zeggen dat het wel gezellig was.
Moet ik soms nog ergens mee helpen?
Nee, dat hoefde dan niet.
Ik kon gaan.
En ik verliet het vreemde huis.
Ik zag mensen naar hun werk gaan.
Hun plicht doen.
Arbeidsethos.
Wat moest een mens zonder?
Lichtelijk voelde ik mij schuldig.
In a way.
Maar aan de andere kant.
Wat had ik te verliezen?
Ik had alles al verloren.
En ook die ochtend.
Trof de deurwaarder.
Mij niet thuis.