Ik liep langs dat veldje.
Waar ze toen een woord gebruikte.
Wat mij nu even ontschoten is.
Ze voelde zich vies.
Daar kwam het op neer.
Maar je was er zelf bij, zei ik.
Jij wilde het toch ook.
Ja, dat was dan wel zo.
Maar toch.
Ze had er spijt van.
Niet nog eens, zei ze.
Een zoen volgde.
En dat was het dan.
Een kouwe bedoening.
Ik liep de avond nog eens na.
En de nacht.
Waar was het mis gegaan.
We zagen elkaar op een feestje.
Ik fluisterde iets in haar oor.
Streelde over haar rug.
En voor ik het wist gebeurde het.
Daar lagen we dan.
Uitgeteld en verslagen.
Zoals dat dan gaat.
Naar het plafond te staren.
Zij douchen.
Ik douchen.
Koffie kon er net vanaf.
Wel liep ze nog even met mij mee.
Langs dat veldje.
Waar ik het over had.
En waar ze toen dat woord gebruikte.
Dat ze zich bezoedeld voelde.
Ja, dat woord zocht ik.
Een mooi woord.
Dat wel.