Ik stootte mijn teen.
En hinkelde door het huis.
Ik joelde.
Schold.
En moest lachen tegelijkertijd.
Wat moest ik anders?
Ik leef alleen.
Ben alleen.
En ik moet het met mijzelf doen.
Ik moet er iets van maken.
Een ander doet het niet.
Dus ik was opgestaan.
Deed wat ik altijd deed.
En was in gedachten.
Zij weer.
Ik zag haar lopen.
Paraderen.
Flaneren.
Mooi zijn.
Want dat is ze.
Ze springt eruit.
En logisch dus.
Dat je er dan even niet bij bent.
Dat je wakker wordt.
Je dagelijkse dingen doet.
En bij haar zit.
Met je hoofd.
We hebben nog niks.
Alleen gepraat.
Nog niet eens gezoend.
En toch.
Zij is het.
Voor mijn gevoel.
Ik liep al in Parijs.
Maar was gewoon in Meppel.
En stootte mijn teen.
Tegen de deur van de badkamer.
Ik kon wel janken!
Verdomme!