Mijn jas kon op de kapstok.
Mijn tas zette ik op de grond.
Veel werd er niet gezegd.
Meer werd er gewezen.
Gebarentaal, zeg maar.
En ik deed hetzelfde.
Wees naar mijn hoofd.
Lekker kort, zei ik.
Ze begreep mij.
De Chinese kapster.
Ik ging zitten.
Zag mijzelf.
Ik was ouder geworden.
Ben ik al grijs, zei ik grappend.
Nee, niet grijs, zei ze.
Ze lachte wat.
Ik ook.
Ik gokte haar leeftijd.
Zestig misschien?
En dan nog hier aan het werk.
In een achterafstraatje.
In een vrij sfeerloze kapperszaak.
Ik voelde iets van meelij.
En zag haar bezig.
In de weer met een kam.
Een plantenspuit.
Ik zou zo niet weten hoe ik het anders moet noemen?
En met een mesje.
Voor mijn nekharen.
Alles in één moeite door.
We zwegen.
Zij bezig met haar werk.
Ondertussen aan dingen denkend.
Ik in de observerende modus.
Ik zag haar leven voor me.
Nog niet zo heel erg lang in Nederland.
Onder de plak.
Misschien één keer naar de Keukenhof geweest.
Het waren clichégedachtes.
Beelden die voorbijkwamen.
Waarvan ik niet wist of ze waar waren?
Zo, zei ze toen.
En ze hield het spiegeltje achter mijn hoofd.
Keurig, zei ik.
Netjes hoor!
Ik rekende af.
Twintig euro.
En laat de rest maar zitten.