Altijd als ik dat gebouw zie.
Krijg ik een rot gevoel.
Die trap omhoog.
Die deur.
Die zijkamer.
Waar ze kantoor hield.
Waar haar spreekkamer was.
En waar zij de psycholoog uithing.
Mijn vriendin geloofde haar blindelings.
Ze was bijna een volgeling.
Een keer moest ik mee.
Om mijn kant van het verhaal te doen.
Ik kreeg de kans niet.
Steeds praatte zij er doorheen.
Met haar zogenaamde wijsheden.
Waar ze voor had doorgeleerd.
Maar eerst betalen.
Zo ging het dan altijd.
Ze had zo’n sigarenkistje.
Waar dan die vijftig euro in verdween.
Waar waren we gebleven, zei ze dan daarna.
En dan keek ze al op de klok.
Want de volgende kon zo alweer voor de deur staan.
En mijn vriendin maar ja en amen zeggen.
Haar gelijk geven.
En mij wegzette als een onwetende.
Iemand die net kwam kijken.
Want wat wist ik er nou helemaal van.
Ik wist ook niet veel.
Maar ik wist wel dat ze geen gelijk had.
Dat voelde ik.
En dan werd het mij zwaar te moede.
Stond ik op.
Sloeg ik met de deuren.
En kon zij het weet niet wat krijgen.
Die vrouw.
Die nagemaakte.
Die het bij het rechte eind dacht te hebben.
Maar de plank volledig missloeg.
En mij met lege handen achterliet.