Ik brak.
Ja, om niks.
Ogenschijnlijk dan.
Omdat het gras groen was.
En er weer bladeren aan de bomen groeiden.
Ik zat mij daar toch een partij te janken.
Ik kon mijn tranen niet bedwingen.
Hier, zei ze.
Hier heb je een glas water.
Kom maar even op adem.
Ik keek naar het huis.
Ik was in haar domein.
Ik zag dat ze kindertekeningen aan de muur had.
En een kruisje, dat hing er ook.
Zou ze dan gelovig zijn?
Afijn, dingen die ik mij langs mijn neus weg afvroeg.
Zo, zei ze.
Gaat het weer een beetje?
Ik verontschuldigde mij.
Ik zei dat ik het niet aan had zien komen.
En ik had het nog niet gezegd en hup daar ging ik weer.
De tranen biggelden over mijn wangen.
Ze zei dat het goed was.
Dat het mocht.
Tjonge, dacht ik.
Ik ben nog maar nauwelijks binnen en ik zit al te huilen.
Omdat het gras groen was.
En er weer bladeren aan de bomen groeiden.
Mooi hè, alles?
Die paar woorden.
Meer was er niet voor nodig.