Ze had het in zich.
Om iemand te worden.
Wie ze werkelijk wilde zijn.
Journalist, zei ze.
Ik wil de journalistiek in!
Doen, zei ik.
Wat let je?
Schuin keek ze naar de barman.
En de barman naar mij.
Haal het niet in je hoofd.
Ik zag het hem denken.
Hij had andere plannen.
Trouwen.
Kinderen krijgen.
En ik moest geen roet in het eten gooien.
Nou was ik dat niet van plan.
Bovendien stond haar schoonvader mee te luisteren.
Een man van twee bij twee.
Dus ik liet het wel achterwege.
Ik was een gewaarschuwd mens.
Die zijn neus al eens eerder had gestoten.
Maar goed, ik gooide toch een visje uit.
Hoe ze dat wilde bereiken.
Journalist worden.
Hoe doe je dat?
Nou, dat had ze al uitgezocht.
In Utrecht zat die school.
En daar zou ze dan naartoe gaan.
Ondertussen voelde ik ogen in mijn rug.
En oren die te luister werden gelegd.
Alsof ze onder curatele stond.
Een contract had ondertekend.
En geen kant op kon.
Ze excuseerde zich beleefd.
Dat ze even naar het toilet moest.
De barman opgelucht.
Haar schoonvader knikkend naar z’n zoon.
Zo van, ga er achteraan.
Laat haar niet lopen.
En voor ik het wist stonden ze te zoenen.
Ik kon het vanuit mijn ooghoek zien.
Zij hing half achterover.
En hij een soort van geforceerd naar voren.
Alsof het een filmscene betrof.
Het moment dat je op het puntje van je stoel gaat zitten.
Of in mijn geval, op mijn barkruk.
Nou ja, dacht ik.
Je kan altijd nog romanschrijfster worden.