Een mooie kleur, zei ik.
Die jurk.
Mooi blauw.
Ze leek het niet te geloven.
Ik moest wat zeker?
Van d’r.
Nee, zei ik.
Echt.
Echt een mooie jurk.
En ik meende het.
Ik zei het niet zomaar.
Hij sprong echt in ’t oog.
Die jurk.
Ze streek ‘m een beetje glad.
Hoewel dat overigens niet nodig was.
Hij zat al.
En ze deed iets met d’r haar.
Fatsoeneerde het.
Maar dat was ook overbodig.
Nee, zei ze vervolgens.
Schijnbaar achteloos.
Alsof het ‘r niet geraakt had.
Alsof het haar niets deed.
Ze hadden ‘m ook in het rood.
En ze staarde wat in de verte.
Leek iets te denken.
Zou ie het nou menen?
Maar ik meende het.
En ik bedoelde niks.
Ik moest er wel wat van zeggen.
Ik kon het niet niet zeggen.
Het waren ware woorden.
Ongelogen waar.
Een mooie blauwe jurk.
Zonder bijbedoelingen.