Ik zat in een zaaltje.
Koffie werd geserveerd.
Thee ook als je wou.
Koekjes lagen er.
Het kon niet op.
Goedbeschouwd.
Nee, pak maar hoor.
Zei een dame.
Het staat ervoor.
Ik bedankte beleefd.
En zweeg.
Er stond wat te gebeuren.
Veel soeps was het niet.
Maar daar ging het mij ook niet om.
Ik ben nou eenmaal graag op plekken waar ik niet hoef te zijn.
Het liefste ging ik elke dag naar een begrafenis.
Alleen dat vind ik dan net een stap te ver gaan.
Er zijn grenzen.
Dus ik hou het bij kerkdiensten.
Recepties.
En een enkele keer een trouwerij.
Maar dat deed ik vroeger vaker.
Toen had ik meer lef.
Of ik dacht er niet bij na.
Ik deed gewoon.
Dan dook ik een restaurant in.
Of een partycentrum.
Zei ik dat ik een verre neef was.
Of een zakenrelatie.
En dat ik iets verlaat was.
In het feestgedruis viel je dan niet op.
Iedereen dacht, het zal wel.
Die zal wel van z’n werk zijn.
Of iemand uit z’n schoonfamilie.
Meestal werden er geen vragen gesteld.
Ik papte het aan met een ouwe vrijster.
Die dan een beetje tipsy was.
Al snel waren we goeie maatjes.
En aan het eind van de avond was ik haar beste vriend.
Met alle gevolgen van dien.
Telefoontjes midden in de nacht.
Onaangekondigde bezoekjes.
Maar voornamelijk gezeur.
Dus daar was ik dan snel klaar mee.
En gaf haar te verstaan dat het mooi was geweest.
Niet voor herhaling vatbaar.
Tranen vloeiden.
Enzovoort.
Het deed pijn.
Ook bij mij.
Maar goed, zo’n zaaltje.
Dat kon geen kwaad.
Een lezing over de oudheid.
Vitrines vol met opgravingen.
Scherven uit het verleden.
En naast mij iemand die in slaap sukkelde.