Ik liep in Laren.
De auto’s glommen.
Alle auto’s.
En het waren er veel.
Meer als ergens anders.
Ik vroeg mij af of ze ze wasten.
Zelf.
Het leek mij niet.
Die gingen zelf niet staan boenen.
Waar zag ik ze voor aan?
Die reden door een wasstraat.
Of besteedden het uit.
Zaterdagmorgen.
Croissantje.
Verse jus.
De kinderen naar hockey.
Moeder ruimt de vaatwasser in.
En pa doet even de auto.
Nee, wat denk je zelf.
Er was altijd wel een buurjongen.
Of buurmeisje.
Die van nummer twaalf konden wel een extra zakcentje gebruiken.
Vader stond erbij en keek erna.
Met zijn handen in zijn zakken.
Van z’n corduroy broek.
En ma zat inmiddels met haar neus in de boeken.
Zij haalde haar Frans een beetje op.
Binnenkort had ze vast weer een studiereis.
Met vriendinnen.
Gingen ze naar de Dordogne.
Ik mijmerde.
En ik moest denken.
Ik deed ook ooit de auto van de buurman.
Die van de overkant.
Die altijd in een trainingspak liep maar niet aan sport deed.
Ik zal nooit die kop vergeten.
Die blik.
Daar ging z’n occasion.
Zijn nieuwe Toyota.
Toen ik aan de gang ging met een schuursponsje.