Wat ie doet weet ik niet.
Iets met kunst, zegt ie.
Met objecten.
Dingen.
En daar kijken mensen dan naar.
Vinden ze wat van.
Ik keek ook.
Ik zag wat bewegen.
Wat is ‘t, vroeg ik?
Een substantie, zei ie.
We kijken hier naar een substantie.
Ik keek nog ‘ns.
Nu goed.
Er lag iets op de grond.
Een deken.
Met spul.
Het bubbelde.
Alsof het leefde.
Ik vroeg of ik ’t aan mocht raken.
Liever niet, zei ie.
Daar was het niet voor bedoeld.
Je moest kijken.
Het in je opnemen.
En jezelf afvragen:
Waarom?
Ik keek.
Nu nog langer.
Probeerde het te begrijpen.
Oprecht.
En hoe heet ‘t, vroeg ik.
Heeft ’t ook een naam?
Zwanger, zei ie.
Het heet Zwanger.
En het ging om de beleving.
De wedergeboorte.
De mens die zichzelf opnieuw uitvond.
Nou, zei ik.
Dat geeft de burger moed!
Maar volgens hem had ik ’t niet begrepen.