Wanneer ben je cool?
Aan welke standaard moet je voldoen?
Toen ik hem zag moest ik daaraan denken.
Die man op leeftijd in het zwart.
Met z’n paardenstaart.
Die door de Hoofdstraat liep.
Alsof het zijn straat was.
Hij had er herinneringen liggen.
En het liefste had hij die met mij gedeeld.
Alleen ik luisterde niet.
Toen hij ooit eens een poging deed.
Zoveel jaar gelee.
En ik er met mijn aandacht niet bij was.
Vaag kon ik mij hem herinneren.
Met z’n ziekfondsbril.
En z’n verhalen.
Die mij dus niet zijn bijgebleven.
Ik weet alleen dat hij wilde dat ik aan z’n lippen hing.
Dat ik dat dan op zich wel weer fascinerend vond.
Zo’n man.
Die om aandacht smeekte.
Waar ik zelf overigens ook niet wars van ben.
Alleen ik weet het.
En hij wist het niet.
Dus hij bleef het maar proberen.
Hij gooide allerlei balletjes op.
En de bedoeling was dat ik ze dan in zou koppen.
Maar ik had er geen zin in.
Dat ouwe-jongens-krentenbrood.
Dat weet-je-nog-toen.
Bovendien haalde hij Den Haag en Rotterdam door elkaar.
Zodat ie wat mij betreft al door de mand viel.
Hij noemde nog wat namen.
Namen die mij wel wat zeiden.
Maar waar ik toen ook al geen zier om gaf.
Laat staan zoveel jaar later.
Toen de schellen inmiddels van mijn ogen waren gevallen.
En hij maar aan mijn kop bleef zeuren.
Die man die door de Hoofdstraat liep.
Die al flink grijs was bij de slapen.
En nu een zonnebril droeg.
Terwijl de zon niet scheen.