Ik hoor niks meer van d’r.
Ineens was het stil.
Zit je dag in dag uit te appen.
Gesprekken die echt ergens over gingen.
Die een zekere hoop gaven.
Zo van, nou misschien.
En dan opeens …
Niks, nada.
Alsof ze niet meer bestaat.
Nou, het zal wel, dacht ik.
Er zijn meer vrouwen dan kerken.
Toch zat het mij niet lekker.
Je gaat dan toch twijfelen.
Heb ik soms iets verkeerd gezegd.
Was die foto van die komkommer wel zo’n goed idee?
Ik bedoelde er verder niks mee.
Ja, een geintje.
Een gebbetje.
Daar was zij zelf ook van.
En om je de waarheid te zeggen.
Ik eigenlijk niet.
Ik ben niet zo van de onderbroekenlol.
Ik vind het zo goedkoop.
Maar goed, dacht ik.
Laat ik er niet te zwaar aan tillen.
Ik stuur ook eens wat.
Bovendien was ik een salade aan het maken.
Dus het was nog niet eens gelogen.
En zoiets doe je dan in een opwelling.
Je denkt er niet bij na.
Leuk, denk je dan.
Lache!
En vervolgens was het doodstil.
Hoorde ik niks meer.
Ja, een paar dagen later.
Een appje.
Dat ze het druk had.
Het hoe en waarom moest ik naar gissen.
Gisteravond keek ik toevallig naar een film.
Een film voor intellectuelen.
De vraag werd gesteld waarom gedichten niet grappig mogen zijn?
Een gedicht komt uit de ziel, was het antwoord.
En de ziel weet meer dan het verstand.
Daarom is ze treurig.