Ik heb eigenlijk alles.
Behalve één ding.
Een washandje.
Ik loop er steeds tegenaan.
Dan sta ik onder de douche.
Of ik steek mijn kop onder de kraan.
En dan schiet het weleens door mijn hoofd.
Dat het nu wel handig was geweest.
Zonder gaat ook wel.
Zo erg is het nou ook weer niet.
Ik red mij wel.
Ik doe het al jaren zo.
Gewoon een beetje van dat spul in je hand.
Geen stukje zeep.
Dat was toen.
Nee, uit zo’n fles, weet je wel.
Of om het chique te zeggen.
Een flacon.
Waar het dan uitkomt.
Die zeep.
Dat spul.
Waarmee je je wast.
En normaal gesproken is er niks aan de hand.
Dan was je je gewoon.
En denk je nergens bij na.
Ik denk niet dat er iemand op de wereld is die zich bewust wast.
Die er echt over nadenkt.
Zo van, laat ik met mijn hoofd beginnen.
Dan doe ik daarna mijn schouders.
Mijn armen.
Mijn kruis.
Dan mijn benen.
En laat ik mijn voeten vandaag eens goed doen.
Je doet dat natuurlijk allemaal wel.
Maar het gaat vanzelf.
Het is niet zo dat je daar een plan voor maakt.
Of er moet echt een steekje los zitten.
Maar goed, vanochtend dus.
Ik stond onder de douche.
En ik merkte op dat er nog wat zat.
Op mijn onderarm.
Een restant van een pleister.
Van dat zwartachtige.
Van die lijm.
En ik kreeg het niet weg.
Niet met mijn blote handen.
Dus toen dacht ik.
Ik heb eigenlijk alles in mijn leven.
Alles wat mijn hartje begeert.
Behalve één ding.
Een washandje.