Zalf.
Ik vind het een goor woord.
Het klinkt zo, tja.
Hoe zal ik het zeggen.
Zalluf.
Je doet het ergens op meestal.
Iets wat open ligt.
Een wond.
Een irritatie.
Schurft.
En dan is daar de zalf.
Kan jij mij de zalf even aangeven.
En dan knijp je in zo’n tube.
Zo’n tube zalf.
En dan komt er van dat spul uit.
Wit vaak.
Maak ook weleens grijzig.
En dan moet je het insmeren.
Flink dik insmeren.
Het gevolg is zo’n kleffe plek.
Die dan aan je kleding blijft plakken.
De hele dag blijf je het voelen.
En dan ’s avonds.
Als je denkt dat je er vanaf bent.
Dan moet je vaak weer.
Twee keer hadden ze gezegd.
Dus dat doe je dan maar.
Met je goeie gedrag.
En daar ga je weer.
Weer die tube.
Het dopje ben je inmiddels al kwijt.
Die ligt ergens onder de wasmachine.
Die vind je pas bij de volgende verhuizing.
En daar sta je dan.
Opnieuw.
Met een flinke dot zalf in je hand.
Wetende dat straks alles onder zit.
Het lichtknopje van de badkamer.
De deurpost.
En je lakens natuurlijk.
Alles onder de zalf.
Zalluf.
Voor je eigen bestwil.