Misschien dat ik een pak aan moet trekken.
In āt vervolg.
Dat dat helpt?
Ik keek een lege zaal in.
Grotendeels leeg.
Er zaten wat mensen aan de bar.
Ze ouwenhoerden.
Ik geloof niet dat ik ter zake deed.
Ze vingen wat op.
En dat was het.
Af en toe applaudisseerden ze.
Wanneer ze gevoelsmatig merkten dat dat van hen verwacht werd.
Ze hoorden wat in de verte.
Een dichter.
Die peentjes stond te zweten.
Die zijn ziel bloot gaf.
Ik struikelde over mijn woorden.
Raffelde het af.
Ik ging sneller dan nodig.
Kwam mijn boodschap over?
Ah, zo veel stelde het niet voor.
Ik begon nu zelf ook te twijfelen.
Waarom deed ik het nog?
Voor wie?
Kon ik er gewoon niet beter mee kappen?
Een dichter.
Wie dacht ik wel niet dat ik was?
Aangekomen bij het laatste gedicht probeerde ik mij te concentreren.
Focuste mij op de laatste zin.
Nu zou alles op zān plaats vallen.
Ik zal ze eens even een poepie laten ruiken.
Een bescheiden applaus was wat er klonk.
Wat beleefde woorden na afloop.
En een stevige rechterhand.
Met een boekenbon werd ik heengezonden.
Ik mocht mijn handjes dichtknijpen.