Zij wordt directeur.
Waar weet ik niet.
Maar zij wordt ‘t.
Hoe ze liep.
Hoe ze keek.
Het zit er gewoon in.
Het kan niet anders.
Wedden dat ik gelijk ga krijgen.
Let op mijn woorden.
Dat is er eentje.
Zij gaat jou de les nog lezen.
Vandaag of morgen.
Nu valt zij misschien niet op.
Is zij een van ons.
Maar wacht maar af.
Je zal zien.
Zij gaat het maken.
Zij deelt straks de lakens uit.
Dan kan je nog weleens van een kouwe kermis thuiskomen.
Zij zegt waar het op staat.
Of ’t jou nou zint of niet.
Dan kan je hoog of laag springen.
Nog zo’n grote jongen zijn.
Je zult naar haar pijpen dansen.
Je zal wel moeten.
Anders is daar het gat van de deur.
Zij wordt directeur.
Waar weet ik niet.
Maar zij wordt ‘t.