Ik wou weg.
À la minute.
Ik wou naar Antwerpen.
Ik dacht, wat doe ik hier.
Ik was zelfs al aan het solliciteren.
Midden in de nacht zat ik op mijn telefoon een sollicitatiebrief te schrijven.
En bijna had ik ‘m verstuurd.
Uiteindelijk viel ik in slaap.
Toch nog.
De vermoeidheid had gewonnen.
Bij het wakker worden was ik niet vooruit te branden.
Ik moest van alles maar ik wou niks.
Een telefoonafspraak die gepland stond miste ik.
De buurman die ik ergens mee zal helpen was ik volslagen vergeten.
En mijn goede voornemen om de badkamer eens een grote beurt te geven liep ook in het honderd.
Kak!
Ik baalde.
Van mijzelf ja!
Van mijn onstuimigheid.
Mijn radeloosheid ook.
Die ik vannacht voelde.
Het niet weten wat te doen.
Maar wel weten dat er iets moest gebeuren.
Alleen wat?
Wat stond mij te doen?
En nu.
Now as we speak.
Een paar uur later.
Nu de storm is gaan liggen.
Die wervelwind.
Die orkaan van de hoogste categorie.
Denk ik terug aan wat ik dacht.
De kroegen.
Het aan de zwier zijn.
Houdt het dan nooit op?
Dat verlangen.
En tegelijkertijd bang om in de vergetelheid te geraken.
Ik vreesde met grote vreze.