Ik zag een man.
Een mannetje.
Een dominant heerschap.
En z’n vrouw.
Ze waren er een dagje eropuit getrokken.
Met z’n twee.
Dat deden ze anders nooit.
Dit was de eerste keer.
Dat moeten wij ook eens doen.
Had hij gezegd.
Dus zij mee.
Ze had niet tegengestribbeld.
Dat deed ze sowieso niet.
Het was altijd ja en amen.
Niet dat ze over haar heen liet lopen.
Zo’n typetje was het nou ook weer niet.
Eigengereid wel.
Zelfstandig.
Een eigen bloemenwinkel.
Of nee, een modezaak.
Dat denk ik eerder.
Daar had ze hem leren kennen.
Zo zou het zijn gegaan.
Vermoed ik.
Elkaar op latere leeftijd tegengekomen.
Hij vijf huwelijken achter de rug.
Zij ook zoiets.
En het had nooit aan hun gelegen.
De ander had het altijd gedaan.
Ze hadden verstand van zaken.
Ze waren zogezegd wereldwijs.
Vonden ze.
Door de wol geverfd.
Eigen inzicht hadden ze dan weer niet.
Zij misschien een beetje.
Maar hij.
Hij gaf nooit z’n fouten toe.
Die maakte hij gewoon niet.
Ook niet als je hem erop wees.
Wie, ik?
Ben je gek of zo.
Zo stond hij dan ook bekend.
Als die eigenwijze.
Of die brede.
Zo werd hij ook wel genoemd.
Achter z’n rug om.
Wat ie niet was.
Maar juist daarom.
En hij werd erom uitgelachen.
Kijk hem lopen dan.
Met z’n jonge vriendin.
Wat trouwens ook niet waar was.
Ze scheelde nog geen twee jaar.
Alleen zij droeg dan weer kleding die ze eigenlijk niet hoorde te dragen.
Je weet wel.
Een minirok en spataderen.
Ze viel onherroepelijk door de mand.
Maar iedereen liet ze maar.
Ze gingen hun eigen weg.
Op hun manier waren ze gelukkig.
En ik geloof ook echt dat ze dat waren.
Ook als het niet zo geweest was.
Dan nog hadden ze de schijn hooggehouden.
Zij op haar naaldhakken.
Hij op z’n cowboylaarzen.
Bonnie en Clyde.
Elkaar trouw tot het bittere eind.