Ik deed iets mannelijks.
In mijn ogen dan.
Ik greep naar mijn borstzakje.
Ik haalde er iets uit.
Een frummeltje.
Een papiertje.
Of weet ik wat het was?
Niks bijzonders in ieder geval.
Maar op het moment dat ik naar mijn borstzakje greep.
Toen voelde ik iets.
M’n vader.
Hij deed dat ook.
En doet dat waarschijnlijk nog weleens.
Naar z’n borstzakje grijpen.
Dan zit z’n geld daar.
En vroeger z’n sigaretten.
Caballero zonder filter.
Die hij dan achteloos opstak.
Zoals cowboys op tv dat ook deden.
En later zag ik het meer mannen doen.
Zo had ik ooit een buurman.
Die kon het ook zo mooi.
Met die no-nonsense-kop van ‘m.
Veel mensen leenden geld van hem.
En dan heel opzichtig verdween die dikke hand van ‘m.
Die knuist, die verdween dan ook in zo’n borstzakje.
Hup, en dan kwamen de flappen.
Hoeveel heb ie nodig?
Henry Fonda was er niks bij.
Of Charles Bronson.
Afijn, ik greep naar mijn borstzakje.
Ter hoogte van mijn hart.
Een mondharmonica ontbrak er nog aan.