Hij was nerveus.
Duidelijk.
Hij was er nog niet echt bedreven in.
De barman.
Iets herkende ik.
Deed ie ’t wel goed?
Spoelde hij de glazen wel zoals het hoorde?
Z’n baas stond op een afstandje te kijken.
Te loeren, was ’t meer.
Klaar om ‘m af te zeiken.
En hij voelde die ogen.
Die priemende blik.
Ooit was de baas, het baasje.
Want groot was ie niet.
Zelf afgezeken.
En nou kon hij terugslaan.
Z’n gram halen.
Mij had ie niet in ’t vizier.
Ik was zomaar een bezoeker.
Een nietsvermoedende klant.
Ik zat achteloos op mijn telefoon te kijken.
En ik had toch niks door.
De barman, de jongste bediende.
Hij deed zijn uiterste best.
Z’n witte overhemd had hij die ochtend zelf nog gestreken.
Zijn schoenen had hij gepoetst.
En de aftershave had ie van z’n pa gepikt, waarschijnlijk.
Vijftien was ie.
Zestien misschien?
Hij ging het maken.
Hij wist alleen nog niet wat.
Zijn eerste schreden in ’t horeca-vak.
Een bescheiden fooi is wat mij restte.