Gisteren ontmoette ik een vrouw.
De trein reed niet.
Er gingen bussen.
Kom maar mee, zei ik.
Ik weet waar ze staan.
Ik overviel haar misschien.
Toch volgde ze me.
In de bus praatten wij.
Jouw stilte is mijn stilte.
Een zin uit een liedje.
Daar ging het over.
Het was aangenaam.
Onderhoudend.
We stapten uit.
Moet jij ook die kant op?
Dat moest ze.
Kijk, hier woon ik.
Ik wees naar de flat.
Ze kende het.
Ze had er ook ooit gekeken.
Alleen haar piano paste er niet.
En ze vond het er eng.
Unheimisch.
Ik zei dat dat wel kon kloppen.
Dat ik dat wel begreep.
Maar je mag wel even binnenkijken.
Het valt best mee.
Het floepte eruit.
Zonder voorbedachten rade.
Even dacht ik aan mijn sokken.
Mijn sokken lagen er nog.
En de afwas.
Nou ja.
Eet je mee?
Ik had nog een prakkie.
Rijst met wat spul.
Niet te heet, vroeg ik?
Nee, daar hield ze wel van.
Weer praatten wij.
Jouw stilte is mijn stilte.
En kwamen tot de kern van de zaak.