Haar blik was niet oprecht.
Sterker nog.
Hij was gelogen.
Ze meende er niks van.
Ook niet wat ze zei.
Dat ze ’t leuk vond.
Ik keek naar haar gezicht.
Naar haar eyeliners.
Die er net naast zaten.
Haastig had ze die aangebracht, waarschijnlijk.
Die ochtend.
Toen ik enthousiast vertelde over wat mij bezighield.
En zij geacht werd om te luisteren
Daar kreeg ze voor betaald.
Om mij op mijn gemak te stellen.
Maar echt zin had ze niet.
Ze had nog wel meer te doen.
Dan naar mij te luisteren.
Ik kon het aan alles merken.
Haar lichaamshouding sprak boekdelen.
D’r sleutels had ze al in haar hand.
Die telefoon waar ze niet vanaf kon blijven.
En dat wegkijken van d’r.
Eigenlijk bestond ik niet.
Was ik een sta-in-de-weg.
Het kostte haar de groots mogelijke moeite.
Om iets van empathie te tonen.
Ik die mijzelf bloot gaf.
Mijn ziel en zaligheid die ik op tafel lag.
En zij maar naar de klok kijken.
De manager.
Tenslotte was dat ook maar een rol.
Je moest kunnen acteren.
Maar echt geloofwaardig was ’t niet.