Ik zag twee mannen tafelvoetballen.
Twee heren.
Veredelde studenten.
Ze hadden ’t gemaakt.
Niet eigenhandig.
Maar zo leek ‘t.
Pa had geld geleend.
En nu zaten ze in een pandje.
Een mooi optrekje.
Het mocht wat kosten.
Ik zag ze bezig.
Beiden strak in ’t pak.
Gepoetste schoenen.
Maar de boorden los.
Toch een beetje nonchi.
Alsof ze ergens bij hoorden.
De nieuwe rijken.
Met vriendinnen die bij de voedselbank werkten.
Waarschijnlijk als vrijwilligsters, rond de kerst.
Daarna vonden ze het wel weer mooi geweest.
En gingen ze weer over tot de orde van de dag.
Of ze vertrokken naar hun huis in Frankrijk.
Even bijkomen van alle ellende.
Ik zag ze staan, die twee heren.
In hun kantoor.
Naar een idee van een vriendje.
Die interieurarchitect was geworden.
Op de vloer zag ik yogamatjes liggen.
Op hun bureaus lagen stressballetjes in allerlei kleuren.
Ze speelden elkaar de bal toe.
Maar daar moest ik niks achter zoeken.