Ik zag hem staan.
Voor de Total.
Dat tankstation.
Waar je boven kan wonen.
Hij was niet aanspreekbaar.
Zonde, dacht ik.
Van zo’n gozer.
Zo ver heen.
Hij herkende mij geeneens.
Ik zwaaide nog.
Een normaal mens had mij allang gezien.
Hij niet.
Hij was in een andere wereld.
Een wereld waar ik ook ooit was.
Drank en drugs.
Leuk voor een tijdje.
Maar niet als je wat wil met je leven.
Vrienden maak je er snel.
Hoe vaak ik niet op mijn schouders ben geslagen.
Omhelst.
Ze zouden mij nooit vergeten.
Hij ook.
Hij had mij ooit weleens z’n beste vriend genoemd.
Op een blauwe maandag.
Toen ik sigaretten voor ‘m kocht.
Nee, laat maar zitten, zei ik.
Dat komt wel een keer.
Dat die keer niet kwam.
Dat wist ik.
Daar had ik geen glazen bol voor nodig.
Ik zwaaide nogmaals.
Maar tevergeefs.
Hij keek wel maar hij zag mij niet.
Er begon ook niks te dagen.
Niet in de verste verte.
Ik zag hem staan.
Voor de Total.
Dat tankstation.
Waar je boven kan wonen.
En waarvan ik mij afvroeg wat hij daar nog te zoeken had.
Die andere wereld.
Steeds verder van die van mij verwijderd.