Hij zal er vaak doorheen zijn gefietst.
Door dat tunneltje.
Op zoek naar zijn geluk.
Wetende dat hij iets stiekems deed.
Waar zijn ouders vermoedelijk iets van vonden.
Toch deed hij het.
Hij kon niet anders.
Zijn lichaam gaf dat aan.
Hij kon tegenstribbelen wat hij wou.
Maar er was geen beginnen aan.
Zijn bloed kroop toch waar het niet gaan kon.
Hij leek zich ervoor te schamen.
Waarom, zei ik.
Het is toch jouw leven.
Daar mag je toch zeker mee doen wat jij wilt.
Stel je voor zeg!
Dat een ander dat voor jou gaat bepalen.
Nee, zo zijn we niet getrouwd.
Daarover gesproken trouwens.
Juist dat zat er voor hem niet in.
In het huwelijksbootje stappen.
Ook al was het allang niet meer verboden.
Ieder mens heeft recht op liefde.
Gelukkig waren we inmiddels zover.
Behalve dan waar hij weg kwam.
De Veluwe.
Waar de begrafenis was.
En ik al die schijnheiligen om z’n kist zag staan.