Hij was net wakker.
Een jongen die mij hielp.
Bij de MediaMarkt.
Ik had met hem te doen.
Ergens.
Hij was er niet op z’n plek.
Paste niet in het team.
Lag niet goed in de groep.
Hij zei dat hij net nieuw was.
Dat hij nog niet alles wist.
Rustig aan, zei ik.
Ik heb de tijd.
Zijn collega’s zag ik kijken.
Of hij het wel goed deed.
Ik werd er zelf ook nerveus van.
Je zal er maar werken, dacht ik.
In die helverlichte zaak.
Met van die zelfingenomen mannetjes.
Die jou de les willen lezen.
Als het even kan.
En daar dan nog trots op zijn ook.
Ieder zijn vak, denk ik dan.
Een mens kan nou eenmaal niet alles weten.
Maar zij dachten van wel.
Zij hadden de wijsheid in pacht.
Zo stonden ze er in ieder geval bij.
Dienaars van het kapitalisme.
Blind voor de keerzijde.
Voor zo’n jongen.
Met jeugdpuistjes nog.
Die liever met zijn neus in de boeken had gezeten.
In plaats van mij iets stoms te verkopen.
Een ding zonder een ziel.
Die volgens hem jarenlang meeging.
Maar waar hij geen donder van meende.
En ik geloofde er ook geen barst van.