Ik deed een dagje Utrecht.
Misschien zie ik haar nog.
Dat is wat ik dacht.
Maar ik ging niet speciaal op zoek.
Ik zie wel, dacht ik.
Zou ik haar zien.
Dan moest het zo zijn.
Alleen had ’t dan niet aan mij gelegen.
Dan was ’t toeval geweest.
Ik wist dat ze in de stad werkte.
Dat wist ik dan wel.
Dus daar was ik dan ook.
Ja, dacht ik.
Het zou zomaar kunnen?
En ik koesterde een soort hoop.
Toch was ik er ook weer niet te veel mee bezig.
Het was meer dat ze af en toe door mijn hoofd schoot.
Of dat ik haar dan dacht te zien.
Op een fiets.
Of in een winkel.
Dat moet ik dan wel weer toegeven.
Ik zag haar wel heel vaak.
Ik hield zelfs ergens staande.
Is ze ’t nou?
Maar ze was ’t niet.
Wel diezelfde haardracht.
Dat slanke.
En die benen.
Maar daar zijn er veel van in Utrecht.
Van die linkse types met een Palestina sjaal.
Althans, dat zou een vriend gezegd kunnen hebben.
En voor je ’t weet beland je dan in een discussie.
Afijn, zo draaide ik rondjes om haar heen.
En in mijn hoofd.
Straks was ik die vriend ook nog kwijt?