Ik had mij net geïnstalleerd.
Mijn jas uitgedaan.
M’n M&M’s tevoorschijn gehaald.
En toen kwam zij aanlopen.
In eerste instantie een schim.
Iets wat in mijn rechterooghoek voorbij zoefde.
Ik herkende haar.
Maar waarvan ook alweer?
Ze herkende mij ook.
Ze wist zelfs mijn naam nog.
De hare was ik vergeten.
Ik peinsde maar ik kwam er niet op.
Je bent geen student meer, zei ik.
Je bent nu een vrouw.
Nog steeds die ogen.
Die blik.
Dat innemende gezicht.
Dat zei ik overigens allemaal niet.
Ik dacht dat.
Wil je soms naast mij komen zitten?
Ik vroeg het zonder erbij na te denken.
En of ze soms een M&M wou.
Twee mag ook, zei ik.
Nog steeds had ik niet door wie ze nou ook alweer was.
Den Haag.
De Oude Molstraat.
Daar moest het iets mee van doen hebben?
Ze begon over mijn platencollectie.
Dat ze die zo te gek vond toen.
Ik moest echt in mijn geheugen graven.
Krijg nou wat.
Zij!
En nu zat ze naast me.
In de trein van Amsterdam naar Almere.
We hadden het over de Jordaan.
Waar zij woonde.
Ik vroeg of ze gelukkig was.
Een rare vraag misschien, zei ik er meteen achteraan.
Ze moest erover nadenken.
Keek weg.
Een lang verhaal, zei ze.
Het was in de afrondende fase.
Ze zag hem bijna nooit.
Het werkte niet.
En jij, vroeg ze.
Ben jij gelukkig?
Ja, zei ik volmondig.
Ik kon wel juichen!