Die woonkamer.
Hoe je erbij zat.
In je rotanstoel.
Alsof je Mata Hari was.
Nou had je er wel iets van weg.
In mijn beleving.
Je ogen.
Je lichaam.
En die mond van je.
Hoe je praatte.
Je zei nooit teveel.
Alleen wat er gezegd moest worden.
Dat je voor de liefde leefde.
En dat meende je.
Daar loog je niet over.
Over andere dingen wel.
Dat ik de enige was.
Hoeveel je gedronken had.
En dat je het nooit meer zou doen.
Nee, nu echt, zei je dan.
Ook al wist ik beter.
Ik vergaf het je.
En hij ook.
Mijn concurrent.
Waar ik later mee over straat rolde.
Een foutje in je agenda.
Een dubbele afspraak.
Wat een vertoning.
Ik zag hem laatst.
Hij was ook genezen.
Over je heen.
Maar het ging niet goed met je.
Had hij gehoord.
Dat je met een rollator liep.
Van die val nog steeds.
Met je kop tegen de gasmeter.
Waar je je niks van kon herinneren.
Een moment van onachtzaamheid.
En een leven vol met gaten.