Ze aten frites.
De beleidsmakers.
Ik zag ze onder een afdakje staan.
Bij de patatfrietboer.
Zoals mijn moeder de snackbar nog steeds noemt.
Afijn, ik zag ze snaaien.
De ambtenaren in functie.
Maar goed.
Nu waren ze even vrij.
Hadden ze pauze.
En tegenover het stadhuis.
Of althans in de buurt.
Daar zat een Kwalitaria.
Dat klonk dan net effe sjieker.
Maar ’t kwam op hetzelfde neer.
Je eigen vol vreten.
Ik zag dat ze ernaar hadden uitgezien.
Naar het uitje.
Want dat was ‘t.
Stiekem.
Eén keer in de week mochten ze zondigen.
Niemand die er weet van had.
Ze gingen even een ommetje maken.
Het beeld was mooi.
Die dikke dame.
Haar mannelijke collega’s eromheen.
Het paste allemaal maar net.
Waar zouden ze het over hebben gehad?
Randzaken?
Of wezenlijke dingen?
Ik denk eerder roddelen.
Niets menselijks was hen vreemd.
En dat was hun aan te zien.
Onderwijl zij happen namen.
En de spetters in het rond vlogen.
Zag ik ze smoezelen.
Krokketten werden weggewerkt.
Frikandellen speciaal verdwenen in opengesperde monden.
Wat een tafereel!
Een schilderij van Jan Steen.
Anno nu.
De wereld was geen spat veranderd.