Ik maakte mij er een voorstelling van.
Hoe dat dan zou gaan.
Wat ze beweren over Rusland.
Dat je daar zomaar uit het raam gegooid kan worden.
Op een zeker moment is ’t daar je tijd.
Dan weet je dat je moet springen.
Je zit in je hotelkamer.
Zo stel ik mij dat dan voor.
En er wordt op je deur geklopt.
Wie is daar, roep je!
Je hoort wat gemompel.
En je besluit open te doen.
Twee heren.
Twee voor jou onbekende heren.
Mogen we even binnenkomen?
Je laat ze binnen.
Veel zeggen ze niet.
Je voelde de bui al hangen natuurlijk.
Ontkennen heeft geen zin.
Nou, zeggen ze.
Moeten we je helpen of doe je ’t zelf?
En je kijkt naar ’t raam.
En zij kijken ook.
Je staat op.
En je zucht.
Tenminste, ik zou wel zuchten.
Wanneer het mij zou overkomen.
Daar ga ik, zou ik denken.
Waar is ’t mis gegaan?
Je schuift het raam open.
Vraagt of je eerst nog effe mag kijken.
Nou, vooruit.
Kijk maar effe.
Weten jullie ’t zeker.
Hebben jullie niet de verkeerde voor je?
En ze kijken elkaar aan.
Zullen we ‘m maar helpen dan.
En je ziet ze op je afkomen.
Je weet niet hoe snel je je uit de voeten moet maken.
Je springt.
Je stort jezelf te pletter.
Op ’t rode plein.
Een bloedspetter meer of minder daar.
Niemand zou ervan opkijken.
Man valt uit het raam, stond er in de krant.
Een sprong naar de vrijheid, dacht er een lezer.
Wie is straks de volgende?