Ik schudde met mijn hoofd.
Nee, onmogelijk.
Ik haal mij iets in mijn hoofd.
Het is weer zover.
Ik denk weer van alles.
En het kan niet.
Ze is bezet.
Ze twijfelde wel, zei ze.
En daar hou ik mij dan aan vast.
Dat doe ik dan.
Zo ben ik.
Oh, zie je wel, denk ik dan.
Ik zit ook in háár hoofd.
Daar wil ik ook maar niet uit.
Niet dat dat zo is.
Alleen zo voel ik ‘t.
Zo werkt het bij mij.
Ze geeft mij een vinger en ik ben verkocht.
Nu wil ik alles.
Nou gaf ze mij geen vinger.
Ze keek alleen.
Maar hoe ze keek.
Ik wist gelijk genoeg.
Die wil, dacht ik.
Overduidelijk.
Ik zag het aan haar ogen.
En ook toen ze in haar nek wreef.
Waren ’t haar zenuwen?
Of was dat weer mijn interpretatie.
Las ik haar lichaamstaal verkeerd?
Zag ik weer dingen die er niet waren?
Een verkeerde voorstelling van zaken.
Ik ben er zo goed in soms.
En ik schudde nog eens met mijn hoofd.
Nee, onmogelijk.
Dit kon niet waar zijn.