Een uurtje lezen, zei ik.
Toen ze mij vroegen wat ik ging doen.
Dat doe ik altijd, zei ik tegen mijn collega’s.
Dan ga ik even in bibliotheek zitten.
Of de Stadskamer heet dat tegenwoordig.
Dat bekte lekkerder, waarschijnlijk.
Ik heb het over Zwolle.
Waar ik werk.
Dan heb ik een verloren uurtje.
Wat ik moet zien te overbruggen.
Dat heeft dan weer met mijn abonnement te maken.
Van de trein.
Ik mag niet reizen tijdens de spits.
Doe ik dat wel, dan kost dat geld.
En ik ben zuinig.
Niet gierig.
Dat is wat anders.
Maar goed, dan zit ik dus in de bibliotheek.
Ik kan het niet laten om het toch zo te noemen.
En dan zit ik voor mijn gevoel te ontspannen.
Of althans.
Dat probeer ik.
Zo doe ik mezelf voor.
Ik zit in een kuipstoeltje.
Verzonken in een boek.
Iedereen denkt dat ik lees.
Nou doe ik dat ook wel.
Af en toe lees ik eens een zin.
Niet dat ie blijft hangen.
Ik ben met mijn aandacht ergens anders.
Ik denk aan grote dingen.
Oekraïne.
En aan kleine.
Meppel.
Hoe laat mijn trein gaat.
En wat ik ga eten.
Een prakkie van gisteren staat nog in de koelkast.
Ik denk aan het meisje van de bibliotheek.
Of ze het gezien heeft.
Ongetwijfeld.
Ik zat in mijn neus te pulken.
Ongegeneerd.
Ze zal wel wat gewend zijn.
Maar toch schaam ik me.
Ik ben betrapt.
Niet wereldschokkend.
Een onbenulligheid.
Tijdens het verdrijven van de tijd.