Ik zag een man staan.
Op het station.
Hij leek op een verre neef.
Die ik nooit meer spreek.
Die in de aandelen zat.
Dat zei hij tenminste.
Dat zat hij niet.
Hij was gewoon behanger.
Niet dat daar iets mis mee is.
Er moet behangen worden.
En ik kan het niet.
Dus ik was blij met zo’n neef.
Die kon je nog eens om hulp vragen.
Maar zoals dat dan gaat.
Een nieuwe vriendin.
Een ander huis.
En een grotere auto.
Hij had het hoog in z’n bol gekregen.
En deed nu in aandeeltjes.
Dat zei hij tegen mij op een begrafenis.
Dat hij in ‘aandeeltjes’ deed.
Hij praatte al als een echte zakenman.
Die vaak de neiging hebben dingen te verkleinen.
Zo hebben ze vaak vriendjes.
Drinken een glaasje.
Of ze boeken een reisje.
Zover was hij dan nog niet.
Vooralsnog moest hij het doen met een weekendje Center Parcs.
Dat liet hij zich ontvallen.
Hij was gewoon nog steeds die neef.
Die zijn mond voorbij praatte.
Met ongepoetste schoenen.
Omgeslagen broekspijpen.
Dat eeuwige kapsel van ‘m.
Z’n scheiding links.
De oren vrij.
En zijn haar naar rechts gekamd.
Precies zoals die man op het station.
Een lul de behanger.