Ik stak de straat over.
Schuin.
Volleerd.
Als een echte straatoversteker.
Een verkeersdeelnemer.
Iemand die wist wat hij deed.
Die eerder met dat bijltje had gehakt.
Ik keek naar links.
Niks.
Ik keek naar rechts.
Ook niks.
Ik kon.
Wel moest ik een tandje bijzetten.
Een hupje maken.
Want er kwam wat aan.
Van links.
Inmiddels.
Iets groots.
Een gevaarte.
Een autobus.
Maar ervaren als ik was.
Ik had de tijd goed ingeschat.
In een oogwenk was ik halverwege.
En precies op dat moment, dacht ik na.
Terwijl die bus achter mij langs zoefde.
Wat knap eigenlijk.
Van me.
Verbazingwekkend gewoon.
Hoe ik dat doe?
Die souplesse.
Daar kon menig weggebruiker nog een puntje aan zuigen.
Maar toen moest ik nog drie meter.
Laat het vier zijn.
En kwam er van rechts ook wat aan.
Een fietser.
Een fatbike.
En ik voelde iets van dreiging,
Er ging wat agressiviteit vanuit, merkte ik.
Iets wat tegelijkertijd jaloersmakend was.
Het gemak waar hij, die jongeman, mee op z’n fiets zat.
In z’n North Face jas.
Ik meen dat ie gelijktijdig aan het appen was?
En in de gauwigheid zag ie mij ook nog.
Alles in een moeite door.
Het enige wat hij deed was z’n hoofd optillen.
Hij keek even op.
En zag me.
Die jongen die op een voetballer leek.
Wiens naam mij nu ontschoten is.
Afijn, lichtjes kneep hij in z’n rem.
En netjes liet hij mij voor.
Ik was aan de overkant.
Wat een avontuur weer!
In feite.
Even oversteken.
Ik doe het dagelijks.
Maar elke keer is het weer spannend.