Zou hij ’t zijn.
Gelukkig?
Ik zag ‘m een dansje doen.
Iets in de trant van, kijk mij ‘ns gezellig doen.
Vroeger had ’t overtuigender geleken.
Nu doorzag ik ‘t.
Hij heeft er ook mee te kampen.
Met somberheid.
Ik prikte er zo doorheen.
Ga maar eens met z’n vrouw praten.
Is er wat?
Nee, er is niks.
Echt niet?
Nee, echt.
Maar ze zag de bui al hangen.
De komende dagen beloofden niet veel goeds.
Dan kreeg ze weer van alles naar haar hoofd geslingerd.
Ja, jij altijd!
Met je dit en je dat!
Het enige wat ze kon doen was het huis uit vluchten.
Haar beklag doen bij haar vriendinnen.
Is ’t weer zover?
Ja, het was weer zover.
Om het na een aantal dagen dan weer goed te maken.
Afijn.
Ik had ook gekund.
Naar dat feestje.
Ik wilde.
Oh, ik wou maar wat graag.
Maar ik kan het niet meer.
Ik doorzie het.
En vooral mijzelf.