Woest was ik.
Kwaad.
Vraag mij niet waarom.
Vraag mij alsjeblieft niet waarom.
Wrijf geen zout in de wond.
Maar het was weer eens zover.
Ik kreeg het op mijn heupen.
En had mijn hart op de tong.
Voor de ander is dat lastig.
Om het even wie dat is.
Ik geef ze ervan langs.
Al het opgekropte moet eruit.
Ik snij met een stuk glas door de ziel van de ander.
Ik wil het niet.
Maar doe het toch.
Ik spreek voor mijn beurt.
Jaag mensen tegen mij in het harnas.
Nou, zo kan ie wel weer, zei ze.
Zo kon het inderdaad wel weer.
Ik was op.
Ik was leeg.
En belde uiteindelijk een vriend.
Laat haar weten dat je te bot bent geweest.
Dat het je spijt.
Plak er nog een compliment aan vast.
En het staat alweer heel anders.
Je eigen fouten inzien.
Dat durven toegeven.
Is een puike eigenschap, zei hij.
Maar verdomd ingewikkeld.
Moest ik bekennen.