We aten vis.
Ik was er niet zo van.
Maar zij wou ‘t.
Dus wij vis eten.
Al die graten.
Daar ging mijn eetlust.
Sowieso die hele date.
Ik had er nooit aan moeten beginnen.
Eigenlijk wist ik ’t al.
Afgaande op dat fotootje.
Haar lippenstift.
Die bolle toet.
Ik kon haar leven uittekenen.
Maar zij dacht daar anders over.
Zij dacht gezellig.
Een leuke kerel.
En ik voelde de druk.
Moest ik ’t zeggen?
Of er omheen draaien.
En de dingen op z’n beloop laten?
Ik deed ’t laatste.
En keek hoe ze at.
Hoe ze praatte.
Hoe ze lachte.
En om nou meteen van tafel te lopen was ook weer zowat.
Nog een toetje?
Nou, vooruit, zei ik.
Iets te geloofwaardig.
En ze ging door over haar moeder.
Haar konijn.
En of ze in Dronten zou blijven wonen wel of niet?
Ik had zo meegekund.
De koffer in.
Kleine moeite.
Groot plezier.
Zij wel.
En de ober bracht de rekening.
We deelden ‘m in tweeën.