Ze zag me.
Die kennis van een ex.
Kennisje.
Ze zei niks.
Een vuile blik wierp ze mij toe.
Daar moest ik het mee doen.
Ik vroeg mij af wat ik gedaan had.
Dingen waren mij nu inmiddels toch wel vergeven?
En zo erg was het toch allemaal niet.
Wat had ik nog misdaan dan?
Ja, ik was niet de vrolijkste destijds.
In bed was ik geloof ik ook geen held.
Ik was geen succesnummer.
En werk had ik ook niet.
Dat klopt ja.
Dat is allemaal waar.
Maar verder?
Ik maakte het huis schoon.
Zorgde voor het eten.
Ik repareerde de schutting.
Ondanks mijn twee linkerhanden.
Ik deed het toch maar.
Ik maaide het gras.
Ik zeemde de ramen.
Ik haalde boodschappen.
Ok, zij betaalde ze.
Ik had niks.
Niks wou.
Niks lukte.
Ging ik ergens werken.
Werd ik ontslagen.
Een nietsnut.
Zo voelde ik me.
En dat was ik ook in zekere zin.
Het had zo z’n redenen.
Zijn oorzaken.
En dat blauwe oog.
Ja, dat was mijn schuld ja.
Ik had nooit die shampoofles naar d’r hoofd moeten gooien.
Stommeling die ik was.
Ze vergaf het me.
We verzonnen een smoes.
Terwijl ik open kaart wilde spelen.
Zij dacht aan de familie.
Aan de buren.
Wat moesten die wel niet denken.
Het was het begin van einde.
Ik ben er niet trots op.
Het is nadien nooit meer gebeurd.
Nooit meer voorgekomen.
Wel heeft het nog jarenlang aan mijn geweten geknaagd.
Ik heb geleerd.
Vergeef ’t me.
Laten we elkaar op z’n minst weer gedag zeggen.
Ik neem alles terug.
Zelfs die kennis als het moet.
Kennisje.
Want laten we eerlijk zijn.
We konden best met haar lachen.