Ik stak over.
En dacht.
Ik dacht zomaar wat in het wilde weg.
Een zebrapad.
Dat weet ik nog.
Een stoplicht, meen ik?
En wat mensen.
Passanten.
Maar verder.
In mijn zelf gekeerd.
Op mezelf teruggeworpen.
Een tijdje al.
Ik zie weinig anderen.
Ik klaag niet.
Ik heb er vrede mee.
Naar een vriendin uit ik mij weleens.
Dan zeg ik hoe ik het heb.
Ach, het gaat best, zeg ik dan.
Ik zeg niet z’n gangetje.
Dat vind ik zo afgezaagd.
Ik zeg haar wel de waarheid.
Dat het over het algemeen wel gaat.
Maar af en toe.
Nou, je weet wel.
Ik hoef het je niet uit te leggen.
Ik stak dus over.
En dacht wat in het wilde weg.
Opeens schrok ik.
Een soort bewustwording.
Ik in levenden lijve.
Die overstak.
Had ik niks vergeten?
Ik bedoel, iets essentieels.
Iets wat elke dag moet.
Was ik naar het toilet geweest.
Had ik kleding aan.
Zaten mijn veters vast.
Blijkbaar had ik alles gedaan.
Zonder erbij na te denken.
Toch knap, vond ik.
En voelde plots een hand op mijn schouder.
Die van mijzelf, zo bleek.
Een schouderklopje kennelijk.
Ik had het beste met mij voor.