Ze had in de poep gestaan.
Een vrouw.
Ik zag haar onder haar schoen kijken.
Verdorie, dacht ze.
Het was namelijk niet een vrouw die verdomme zei.
Daar was ze te netjes voor.
Te beschaafd.
En ze lette altijd zo goed op.
Ik zag haar frustratie.
Anderen zagen het ook.
En niemand die hielp.
Ik ook niet.
Maar wat kon je doen?
Zoiets onderga je alleen.
In de poep staan.
Je kan wel boos worden.
Alleen op wie?
Zo’n hond kan je het niet kwalijk nemen.
Die moest nou eenmaal.
En z’n baasje, tja.
Die was al lang en breed gevlogen.
Nijdig was ze.
Ik zag het toen ze een stokje zocht.
Het werd een takje.
Waarmee ze de resten van haar zool afschraapte.
De restjes kouwe kak.
Het werkte op de lachspieren.