Een man at een gebakje.
En kunst, dacht ik.
Dat is kunst.
Die man, die ik zag zitten.
En niet al het andere.
Ik liep door een museum.
Zag van alles.
Maar begreep ’t niet.
Had ik meer mijn best moeten doen?
Misschien.
Ik keek naar schilderijen.
Sculpturen.
Installaties.
Sommige dingen vond ik mooi.
Deden me wat.
Maar die man.
Die op z’n gemak een gebakje zat te eten.
Aan zo’n tafeltje.
In dat troosteloze restaurant aldaar.
Hij spande de kroon.
Enigszins zwaarlijvig.
Gehesen in een fluorescerend trainingspak.
Leek hij zich nergens wat van aan te trekken.
Ontroerend gewoon.
Werkelijk waar.
Pure poëzie.
En zonder poespas.