Hem lukt ’t natuurlijk.
Zal je zien.
Hij krijgt ’t voor elkaar.
Met hem gaat ze wel mee.
Ik was veel te eerlijk.
Vond ’t niet kunnen.
En je man dan, zei ik.
Wat vindt je man er dan van?
Daar had ze het dan nog niet aan verteld.
Maar hij.
Hij zat daar niet mee.
Die kennis.
Dat zijn mijn zaken toch niet.
Hij zei ’t mij ooit:
Nee hoor.
Dat zoekt ze zelf maar lekker uit.
Ze wil toch.
En ik ben de moeilijkste niet.
Had hij gelijk?
Ergens, misschien.
En ik neigde er ook naar.
In eerste instantie.
Ik was ook stoer.
Deed mij in ieder geval zo voor.
Ik stond voor m’n zaak.
En toen zei ze dingen.
Over houden van en zo.
Kwijleballerij, noemde die kennis dat.
Dat hoor je dan effe aan.
En daarna kop je ‘m zo in.
Maar ik kon het niet.
Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen.
Ik was ’t verleiden verleerd.