Hij had een nieuwe hobby.
Fotograferen.
Zullen we wat foto’s gaan maken.
Had hij gezegd.
Leuk voor later.
Dus zij mee.
Hij had eindelijk wat te doen.
Anders had hij thuis op de bank gezeten.
Sikkeneurig zitten wezen.
Op haar lopen afgeven.
Nu had hij tenminste een doel in zijn leven.
Voor zolang het duurde.
Ik zag hem in de weer met z’n statief.
Hij kreeg dat ding niet uit elkaar.
Maar hield zich groot.
Raakte niet in paniek.
Wacht effe, zei hij tegen zijn vrouw.
Die de moed erin probeerde in te houden.
Ik zag hem op z’n knieën zitten.
Als een wezenloze zat hij nu aan die stangen te trekken.
Hij kreeg die poten niet los.
Moest ik hem soms helpen?
Hij aan de ene kant.
En ik aan de andere kant.
Nee, dat had averechts gewerkt.
Dat was zijn eer te na.
Hij moest dat toch zeker zelf wel kunnen.
Dus ik bemoeide mij nergens mee.
Stel je voor.
Hulp nodig?
Dat had ik nou net niet moeten zeggen.
Als blikken konden doden.
Gekwetst tot in zijn ziel.
En dan ging zijn vrouw mij nog bedanken ook zeker.
Nee, hij deed het wel zonder.
Zonder dat statief.
Hij zei cheese.
En ik moest lachen.