Lijzig, zei iemand.
Hij is lijzig.
Lijzig, dacht ik.
Wat betekent dat ook alweer?
Lijzig.
Ik moest even googelen.
Lijzig:
Langzaam.
Log.
Saai.
Sloom.
Enzovoorts.
Niet veel goeds dus.
Niet vooruit te branden.
Maar was ie dat ook?
Lijzig.
Hij was inderdaad niet snel.
Hij kon wel een schop onder zān kont gebruiken.
Wanneer je een afspraak met hem maakte.
Dan moest je dat daarna nog drie keer zeggen.
Anders was hij āt vergeten.
Of werken.
Daar was ie ook niet zo van.
Ze willen mij niet, zei hij vaak.
Nou, dan maar niet.
En vervolgens stak hij een joint op.
Keek hij wat moedeloos uit het raam.
En zei dan, zijn situatie overziend:
Nee, mooi is het niet.
Maar lijzig, dacht ik.
Was hij lijzig?
Ik durf het je niet te zeggen.